Het mysterie van het Maple Hotel
We schrijven 1924. Het is koud, donker en stil in Hombeek. Niemand loopt op straat. De mensen zitten bij hun warme kachels, achter gesloten deuren met wintersokken aan hun voeten en hun kat op schoot. Maar niet heel Hombeek zit braaf en rustig binnen. Op één plaats in het dorp bruist het van leven en bedrijvigheid. In het Maple Hotel wordt alles in gereedheid gebracht voor een sprookjesachtig feest…
‘Het Maple wat?’ vraag je je misschien af. Het Maple Hotel… Dat lag zo’n 100 jaar geleden aan de Zemstseweg, ongeveer waar vandaag de nieuwe wijk begint. Het was een prachtig gebouw van drie verdiepingen, met hoge torens en steile daken. Het fijnste metselwerk sierde de muren. Boven de grote houten deuren van de ingang stond in fraaie, gouden letters ‘Maple Hotel’ te lezen. De lobby was groot en indrukwekkend, met houten lambrisering en fluweelrood behang aan de muren. Centraal stond een gigantische balie in het fijnste mahoniehout, met errond zware leren fauteuils en een enorme kroonluchter aan het plafond.
Maar al die pracht en luxe was NIETS vergeleken met de balzaal, die op de speciale avond van ons verhaal prachtiger is dan ooit tevoren. Een werkelijk gigantische bankettafel, de langste die je ooit hebt gezien, is gedekt met zijden tafellakens waarop de duurste porseleinen borden en de fijnste kristallen glazen staan. Wel duizend bloemen schitteren in het betoverende licht van driehonderd kaarsen. In de ondergrondse keukens van het hotel bereiden de beste chefs uit Italië gerechten om duimen en vingers bij af te likken. Honderd kratten champagne zijn eerder die dag uit Frankrijk geleverd, tweeduizend oesters liggen netjes gespreid op tweehonderd kilo ijs, 120 pond Beluga-kaviaar uit de Kaspische Zee is ‘s middags per express geleverd door zes Russische steurvissers. Tien Indische blauwe pauwen
paraderen door de gangen, vijf sierlijke struisvogels uit de savannes van Botswana zijn verkleed als dienstmeisjes om de gasten te verwelkomen. Het is duidelijk: dit feest wordt uitzonderlijk.
Ik hoor je al denken: ‘Wat is toch de gelegenheid voor dit werkelijk fenomenale, ongeziene feest?’ Ik zal het je vertellen. Hou je vast aan je bretellen. Op de dag van ons verhaal, op 31 oktober 1924, treedt de bloedmooie en steenrijke Italiaanse erfgename Gudula Vrankoni in het huwelijksbootje met de 15 jaar jongere, Spaanse Don Jaime Morillo, telg van een oud adellijk geslacht. Honderd uitverkoren gasten uit alle uithoeken van de wereld zijn naar Hombeek afgezakt voor dit bijzondere event. De koning van Kaketoelië, de sjeik van Swaziland, de zefir van Zichem-Zussen-Bolder: ze zijn er allemaal. Iedereen is het erover eens: dit wordt het feest van de eeuw. En het staat op het punt te beginnen. In de grootste suite van het hotel legt donna Gudula Vrankoni de laatste hand aan haar make-up. Het laatste vleugje rouge op haar wangen en glans op haar lippen… Ze is een beetje ijdel, maar vandaag mag dat ook. Tevreden bewondert ze zichzelf in de spiegel. Ze is klaar voor haar grote avond. Haar bruiloft, waar ze al haar hele leven op wacht. Net als ze de laatste losse haarlok vastmaakt met een schitterende diamanten speld, wordt er op de deur
geklopt.
“Kom maar binnen!” roept donna Gudula opgewekt.
Ze verwacht dat het haar dienstmeisje Catharina is, die komt zeggen dat het tijd is om naar beneden te gaan. Het is inderdaad Catharina, maar ze is bijna onherkenbaar. De jonge vrouw staat te beven op haar benen. Ze ziet lijkbleek, haar ogen zijn wijd opengesperd. Al het bloed is verdwenen uit haar lippen.
“Catharina, wat scheelt er?” vraagt Gudula bezorgd. Ze snelt naar het meisje toe.
“Het… het is Don Jaime…”, stamelt Catharina.
“Wat bedoel je?” sist Gudula. “Wat is er gebeurd?” Ze schudt Catharina wild door elkaar.
“Ik weet het niet!” huilt Catharina. “Deze namiddag leek hij nog helemaal oké. Een beetje stilletjes, maar vrolijk. En nu…”
“Nu wat?” gilt Gudula. “Zeg het me!”
“Nu is hij wèèèèèèg!” snikt Catharina.
“Weg?” vraagt Gudula schril. “Wat bedoel je, ‘weg’? Hij is toch niet zomaar verdwenen?”
“Jaweehehèèèl,” snikt Catharina. “Hij is weg! Vertrokken! Ik… ik denk niet dat hij terugkomt.
Zijn bediende zegt dat zijn knuffelbeer en favoriete pantoffels verdwenen zijn…”
Donna Gudula zakt in elkaar. Minutenlang kan ze geen woord uitbrengen. Dan staat ze langzaam recht.
“Wie weet hiervan?” vraagt ze ijzig en kalm.
“Zowat iedereen”, zegt Catharina stilletjes.
“Wat bedoel je, iedereen?” vraagt Gudula, nog steeds volkomen rustig. Vertel me alles.”
“Nu ja… heel wat gasten waren al beneden. Klaar voor het feest, op u aan het wachten. En toen kwam Don Jaime de trap af. Hij droeg een glitterjurk en hoge hakken. Hij riep iets over wilde haren en verandering van plan en geen zin in een ouwe taart en liep lachend langs de grote poort naar buiten. Daarna sprong hij in zijn Rolls Royce, wuifde nog een keer en reed weg. Dat is nu bijna een halfuur geleden.”
Bijna een minuut lang – en je moet dat maar eens proberen: dat is écht lang – is het stil in de kamer. Dan klinkt de meest ijzingwekkende, bloedstollende kreet die ooit uit een mensenmond is gehoord.
“Neeeeeeeeeeeeeeeeeee!!!”
Het is donna Gudula, die huilend op de grond ineen zakt. Haar gil is zo luid en schril dat in de Hombeekse huizen de ramen barsten. Honden beginnen te huilen, vogels vallen uit hun nest, vissen springen uit het water en op het droge, mensen vliegen uit hun sokken van het schrikken. De kerkklokken beginnen spontaan te luiden. Kortom: er heerst chaos, dat kan je je wel voorstellen. Maar hou je vast. Het ergste moet nog komen. Als donna Gudula opnieuw overeind komt, heeft ze een vreemde lach om haar lippen. Haar blik is star en leeg, alsof het leven uit haar is verdwenen. In haar prachtige trouwjurk, met lange sleep en bezet met de duurste smaragden, stapt ze langzaam ze de kamer uit, voorbij
Catharina, die ze niet meer lijkt te zien. Elegant en met opgeheven hoofd schrijdt ze de brede trap af, naar de feestzaal. Daar gaat ze aan het hoofd van de tafel zitten. Even kijkt ze naar haar handen. Dan richt ze langzaam haar hoofd op en zegt ze kalm maar kordaat tegen de verzamelde gasten:
“Niemand zal dit hotel verlaten. Jullie lot is vanaf nu aan het mijne verbonden. Voor eeuwig.”
Hier en daar klinkt ongemakkelijk gefluister en geschuifel van voeten. Dan klinkt ergens een gil. En nog een. Er ontstaat paniek. Mensen lopen alle kanten uit, botsen tegen elkaar op, zoeken bang naar een uitweg, maar die is er niet. Doorheen het hele hotel vallen overal tegelijk de deuren in het slot. De zware gordijnen schuiven voor de ramen. Lichten beginnen te flikkeren. De piano begint te spelen, zonder pianist. De zware liftkooi reist vanzelf heen en weer tussen verdiepingen. Maar het engste, het allerengste, het meest tenenkrullende van alles, zijn de spiegels. Iedereen die per ongeluk in een spiegel kijkt of er zelfs maar toevallig passeert, wordt onverbiddellijk opgeslokt. En neem het van me aan: er hangen nogal wat spiegels in het Maple Hotel. Binnen de kortste keren zitten in het hele hotel mensen
gevangen achter spiegelglas. De prachtig uitgedoste dames in hun flapperjurken met kralen, franjes en boa’s. De mannen in hun smokings van zijde en fluweel. De dienstmeisjes, koks en bellboys. Eén voor één verdwijnen ze meedogenloos in de zware koperen en gouden omlijsting van de massieve spiegels. Hun wanhopige handen zoeken een weg naar buiten, hun gedempte geschreeuw klinkt dof in de verte, hun angstige ogen zoeken naar iets wat
redding brengt. Maar dat is er niet. Een uur later is het stil in het Maple Hotel. Afschuwelijk, dodelijk stil. Het enige geluid komt uit de feestzaal. Het is het hoge, waanzinnige gelach van donna Gudula Vrankoni.
‘En toen?’ vraag je je misschien af. ‘Wat gebeurde er toen?’ Dat zal ik je vertellen. De deuren van het hotel zijn na die avond nooit meer geopend. Niemand van de gasten van het feest is ooit teruggezien. In de jaren nadien raakte het Maple Hotel al snel volledig vervallen. De tuin raakte overwoekerd, de letters boven de voordeur kwamen los, één van de torens werd op een stormachtige nacht getroffen door de bliksem en zakte in elkaar. Buurtkinderen van de
Esdoornschool gooiden stenen door de ruiten, klimop bedekte de gevel. En één keer per jaar, op de avond van 31 oktober, bibberde heel Hombeek achter gesloten luiken. Want dan klonk vanuit het hotel het vrolijke geluid van de charleston. Van vrolijk gelach en klinkende glazen. Lichten flikkerden, schaduwen bewogen achter de bestofte, kapotte ramen. Elk jaar ging het spookfeest door tot ‘s morgens vroeg. En dan werd het weer stil. Pas vele jaren later, toen de Esdoornschool wilde uitbreiden, werd het hotel afgebroken. Er bleef geen spaandertje van heel. De vreselijke gebeurtenissen van die avond verdwenen in de plooien van de geschiedenis. Alleen heel oude mensen kennen vandaag nog het verhaal van het mysterieuze Maplehotel. Maar dit jaar, vrienden… Dit jaar is het 100 jaar geleden. Exact 100 jaar geleden verdween een hotel vol gasten achter gesloten deuren. En ik vraag me af… Zijn alle sporen echt
verdwenen?
S.B.